Rhinopneumonie

Rhinopneumonie, het Equine Herpesvirus (EHV) komt wereldwijd voor. Veelal resulteert infectie met dit virus in milde griepachtige ziekteverschijnselen bij jonge paarden (Rhinopneumonie) of verloopt het zonder ziekteverschijnselen bij oudere dieren. Een infectie kan zich snel verspreiden onder andere paarden. Rhinopneumonie komt nagenoeg elk jaar voor in Nederland. In bepaalde gevallen kan de ziekte een meer ernstig verloop hebben met schade aan het ademhalingsstelsel, verlammingen aan de achterhand en/of abortus bij drachtige merries tot gevolg. Waarom sommige infecties een meer ernstig verloop hebben is nog niet volledig opgehelderd.

Rhinopneumonie is een herpesvirus dat in twee varianten voorkomt. Equine herpesvirus type 1 (EHV-1) en equine herpesvirus type 4 (EHV-4) kunnen beide de luchtwegen van het paard infecteren. Beide virussen vermenigvuldigen zich in het weefsel van de bovenste luchtwegen. Terwijl EHV-4 in de neus blijft, wordt EHV-1 infectie gevolgd door een cel-gebonden viremie, via die weg bereikt het virus talrijke organen. Indien daarop een virus vermenigvuldiging plaatsvindt in de uterus van de dragende merrie kan dit aanleiding geven tot abortus of geboorte van een dood of zwak veulen. Indien de vermenigvuldiging plaatsgrijpt in het centraal zenuwstelsel, kan dit aanleiding geven tot neurologische problemen in lichte of ernstige mate.

Een terugblik op de geschiedenis in Nederland en België leert ons dat de abortus vorm verre van zeldzaam is. De neurologische vorm komt gelukkig heel wat minder frequent voor. In België werd in 2003 een uitbraak geregistreerd, waarbij 1 bedrijf betrokken was. In 2009 echter, was er een bijzonder actieve besmetting waar de neurologische vorm op 13 verschillende bedrijven kon worden geïdentificeerd. In 2010 werden opnieuw twee beperkte uitbraken gesignaleerd die hun oorsprong vonden in een dekstation in Nederland. Ook in de Verenigde Staten werden gedurende de laatste 10 jaar meerdere EHV uitbraken met neurologische verschijnselen gerapporteerd. Wat betreft de huidige uitbraak in Nederland mag gesteld worden dat Rhinopneumonie jaarlijks opduikt. Het betreft dan ook een endemische virale infectie. Er zijn dit jaar niet exuberant meer of minder gevallen van Rhinopneumonie bekend. De neurologische vorm wordt echter normaliter niet zo vaak opgemerkt, waardoor een zekere waakzaamheid geboden is.

EHV-1 en EHV-4 virus vermenigvuldiging in de luchtwegen kan onopgemerkt verlopen (subklinische infectie) maar kan in sommige gevallen ook gepaard gaan met zeer uitgesproken ziekteverschijnselen zoals koorts, lethargie, anorexie, neusvloeiing, oedeem van de ledematen en hoesten. Infectie van de luchtwegen met EHV-1 en EHV-4 vindt in eerste instantie vaak plaats bij veulens op reeds zeer jonge leeftijd. Met name gedurende de eerste levensweken tot maanden, vaak in de periode voor enig vaccinatie plan kan worden opgestart. Verder kunnen herinfecties optreden met beperkte virusvermeerdering en geen kliniek. Dit verklaart meteen waarom het zo moeilijk is deze virale infectie uit de paarden populatie te bannen en waarom de drager status (carrier status) zo moeilijk te vermijden is. Anderzijds is het ook belangrijk te beseffen dat lang niet elk paard dat de infectie doormaakt, uiteindelijk eindigt met een carrier of drager status.

Zowel EHV-1 als EHV-4 verspreiden zich via virus houdend neussecreet dat vrijkomt wanneer een besmet paard hoest, door direct en indirect (voederbak, drinkbak, praam, etc) contact met de neusvloei van besmette paarden, en in geval van EHV-1 abortus, door contact met geaborteerde foetussen, foetale vloeistoffen, placenta’s en vaginaal uitvloeisel. Een wel gekende specifieke eigenschap van herpesvirussen is dat zij na actieve infectie latent aanwezig kunnen blijven in het lichaam. Hier ontstaat dan de zogenaamde carrierstatus. Deze paarden tonen geen klinische symptomen, maar de infectie kan ten allen tijde gereactiveerd worden, bijvoorbeeld wanneer deze paarden worden blootgesteld aan stressfactoren of in geval van immunosuppressie. Deze eigenschap die typisch is voor herpes virussen maakt het zeer moeilijk om deze virale infectie effectief te bestrijden en verklaart ook waarom acute uitbraken kunnen optreden in volledig gesloten paarden populaties.

Omdat beide virusinfecties behoorlijk endemisch voorkomen in de paardenpopulatie hebben de meeste volwassen paarden een zekere graad van immuniteit ontwikkeld ten gevolge van herhaalde natuurlijke blootstelling. Dit heeft als gevolg dat de meeste volwassen paarden geen uitgesproken respiratoire klachten ontwikkelen als zij gedurende hun leven opnieuw in contact komen met EHV-1 of EHV-4 virus. Het is echter wel belangrijk te beseffen dat ondanks het feit dat deze paarden op dat moment niet klinisch ziek zijn, en het waarschijnlijk ook niet zullen worden, zij toch een belangrijke bron van infectie zijn voor hun omgeving. Anderzijds weten we nu ook dat paarden nooit sluitend kunnen beschermd worden tegen de abortus of neurologische vorm van EHV, zelfs na herhaalde blootstellingen. In de praktijk blijken het vooral oudere paarden en dan vooral merries te zijn die de meer ernstige neurologische vormen van EHV-1 infectie ontwikkelen. Na een natuurlijke infectie is een paard gedurende 6 maanden volledig immuun tegen het ontwikkelen van ziekte. Bovendien zijn deze paarden gedurende twee maanden beschermd tegen virusvermeerdering in de neus. Hierna kan virus in beperkte mate terug vermeerderen in de neus, maar zijn deze paarden nog vier maanden beschermd tegen het optreden van een nieuwe viremie.

 

Primaire indicaties voor het gebruik van paarden herpesvirus vaccins omvatten controle van EHV-1 en EHV-4 -geïnduceerde respiratoire problemen en vermindering van de infectiedruk en verspreiding van het Rhinopneumonie virus in de luchtwegen van veulens, jaarlingen, en paarden die hoog risico hebben op blootstelling, zoals show en wedstrijd paarden. EHV-1 geïnduceerde abortus bij drachtige merries, alsook de neurologische vorm kunnen niet gegarandeerd worden vermeden door gebruik van het vaccin. Op dit moment is er wereldwijd geen enkel vaccin ter beschikking dat deze belofte kan waarmaken. Dit komt omdat naast humorale immuniteit (afweerstoffen) ook cellulaire immuniteit een zeer belangrijke rol speelt in bescherming tegen infectie. Met andere woorden, de hoogte van de concentratie aan antistoffen is geen betrouwbare maat voor bescherming van het betrokken paard.

Paarden die gevaccineerd worden, maken post-vaccinale antistoffen aan. Maar de aanwezigheid van die antilichamen biedt geen volledige bescherming, noch tegen de abortus, noch tegen de neurologische vorm. Samengevat zorgt het vaccin voor een partiële immuniteit ter vermindering van de ernst van respiratoire ziekte verschijnselen veroorzaakt door equine herpesvirus typen 1 en 4; Actieve immunisatie van drachtige merries geeft beduidend minder kans op abortus veroorzaakt door equine herpesvirus type 1 en een grote vermindering van virusexcretie (het verlaagt hierdoor het risico dat een enkele abortus tot een abortusstorm leidt).

Wat te doen bij een verdacht paard???

Op dit moment wordt geadviseerd “verdachte” paarden (bijvoorbeeld op basis van contact geschiedenis) twee maal daags te temperaturen gedurende 1 week. Indien koorts wordt vastgesteld (>38.4-38.6°C; echter ook een verhoging van 1 tot 1.5 °C ten opzichte van de dagelijks gemonitorde rectale temperatuur zonder arbeid van het individuele paard kan bij een  uitbraak betekenis hebben) wordt geadviseerd een neusswab te nemen en deze in te zenden voor PCR analyse.

Wees bewust van het feit dat het neussecreet dat verspreid wordt door hoesten en proesten van besmette paarden een niet onbelangrijke bron van infectie blijken te zijn. Daarom is het ook belangrijk voldoende afstand te creëren tussen verdachte paarden om te voorkomen dat ze neus aan neus contact hebben. Isoleer deze paarden zo goed als mogelijk, sluit tussenschotten tussen boxen af, etc.

Tips voor een correcte desinfectie in het kader van herpesvirussen:

  1. geen hogedrukspuiten voor schoonmaken (aerosol-vorming)
  2. goed schrobben met water en zeep is het allerbelangrijkste, verwijderen van organisch materiaal is heel voornaam.
  3. goed op laten drogen
  4. desinfectie met halamid, 20 minuten in laten werken
  5. daarna schoon naspoelen met water.

Wat medicamenteuze behandeling betreft:

Behandeling voor Rhinopneumonie is symptomatisch. Ondersteunende therapie met vocht, ontstekingsremmers en antibiotica (in geval van secundaire bacteriële infecties) indien nodig kunnen verlichting bieden. Daar koorts mogelijkerwijs een indicatie is voor actieve viremie, kan het gebruik van koortsremmers op dat moment gerechtvaardigd zijn.